Peuters:

• Woordenschat: het kind wijst genoemde woorden aan op plaatjes in een boek.
• Interactief taalgebruik: het kind neemt deel aan een gesprek.
• Beginnende geletterdheid: het kind weet dat de boekomslag iets laat zien van het verhaal.
• Taalbewustzijn: het kind geeft antwoord op een vraag als die direct aan hem gesteld wordt.
• Leesplezier: het kind luistert geboeid naar een voorleesverhaal in een één-op-één situatie.

4/5-jarigen:

• Woordenschat: het kind kan verschillende en nieuwe woorden gebruiken.
• Interactief taalgebruik: het kind kan een verhaal (na)vertellen.
• Beginnende geletterdheid: het kind ontdekt het alfabetisch principe.
• Taalbewustzijn: het kind weet dat letters met klanken corresponderen.
• Leesplezier: het kind toont plezier in lezen en boeken.
  

Peuters:

• Beginnende gecijferdheid: het kind kan kleine hoeveelheden tellen.
• Omgevingsoriëntatie: het kind kan vertellen over situaties en voorwerpen en waar deze zich bevinden.
• Verbanden: het kind kan omgaan met symbolen en pictogrammen in een dagplanning.
  

4/5-jarigen:

• Beginnende gecijferdheid (onderverdeeld in tellen en aantallen/meten en meetkunde, en hoeveelheden/vergelijken): het kind kan de telrij opzeggen.
• Omgevingsoriëntatie: het kind kan gebeurtenissen in tijdsvolgorde plaatsen.
  

Peuters:

• Welbevinden en betrokkenheid: het kind herkent eigen gevoelens, weet bijvoorbeeld of het blij is en kan dit tonen.
• Taakgerichtheid en zelfstandigheid: het kind wil zelfstandig dingen doen die het zelfstandig denkt te kunnen.
• Samenwerken: het kind ervaart verschillende rollen bij het samen spelen: ziet dat de ander een andere rol aanneemt.
• Ruimte nemen: het kind zorgt voor een eigen plek binnen de groep.
  

4/5-jarigen:

• Welbevinden en betrokkenheid: het kind kan eigen emoties beheersen.
• Taakgerichtheid en zelfstandigheid: het kind is in staat om iets af te maken.
• Samenwerken: het kind luistert naar de ander.
• Ruimte nemen: het kind gaat bewust om met eigen gevoelens.
  

Peuters:

• Grote motoriek: het kind staat op de tenen, gesteund of kortdurend zonder steun.
• Kleine motoriek: het kind stapelt voorwerpen, bijvoorbeeld blokken.
  

4/5-jarigen:

• Grote motoriek: het kind gaat over een schuin balanceervlak.
• Kleine motoriek: het kind rijgt kralen aan een touw.
  

Peuters:

• Muziek maken: het kind leert nieuwe liedjes.
• Luisteren naar muziek: het kind geeft een eigen betekenis aan beluisterde muziek
  

4/5-jarigen:

• Muziek maken: het kind zingt in groepsverband eenstemmige liedjes.
• Luisteren naar muziek: het kind geeft een eigen betekenis aan beluisterde muziek.
• Kennis maken met klank, vorm en notatie van muziek: het kind verklankt grafische notaties en tekeningen.
  

Peuters:

• Het kind onderzoekt spelenderwijs binnen de context van een thema/ onderwerp de verschillende mogelijkheden van materialen en technieken: tekenen, schilderen, knippen, scheuren, plakken werken met textiel ruimtelijk construeren werken met plastisch materiaal.

4/5-jarigen:

• Reflecteren op beeldend werk van zichzelf en de ander: het kind vertelt over eigen beeldend werk.
• Kijken naar en praten over beelden: het kind geeft betekenis aan beelden door gericht te kijken en erover te communiceren met hulp van de leraar.
• Het creatieve proces bij beeldend werk: het kind doorloopt een creatief proces in 4 fases: oriënteren-onderzoeken-uitvoeren-evalueren.
  

Peuters:

• Manipulatie met objecten: het kind exploreert en breidt eigen spel uit door ingebrachte spelelementen van anderen.
• Losse rolgebonden handelingen: het kind beleeft plezier in het ontdekken van nieuwe dingen.
  

4/5-jarigen:

• Manipulatie met objecten: het kind onderzoekt, experimenteert en wil weten hoe iets werkt.
• Losse rolgebonden handelingen: het kind doet alsof het kookt en het eten opeet. De handelingen worden veelvuldig herhaald.
• Spelen van kring- en regelspellen: het kind kan materiaal delen waarmee het eigenlijk zelf wil spelen.